Wilhelmus Smits

Op 24 april 1883 wendt Wilhelmus Smits zich tot Burgemeester en Wethouders van gemeente Sint-Oedenrode met het verzoek in het gehucht De Eerde, op het zuidelijk gedeelte van het perceel sectie D no. 151, 23 meter verwijderd van de naast bijgelegen openbare weg, de Zandvlietschen weg, een stenen windkorenmolen te mogen oprichten. De molen, door windkracht aangedreven, zal uitsluitend dienen voor het malen van granen, zoals rogge, tarwe en boekweit. B & W van St. Oedenrode hebben enige problemen met het verzoek tot oprichting van een windmolen, daar deze zo dicht bij de openbare weg gesitueerd zal zijn. Volgens provinciale voorschriften is het niet geoorloofd om binnen een afstand van 50 meter tot een openbare weg een dergelijk gebouw te plaatsen. Wilhelmus Smits wijst B & W op het feit dat een jaar eerder molenaar Toelen te Gemonde de toestemming heeft gekregen een molen te bouwen met geringere afstand tot de openbare weg. Korte tijd later laten Gedeputeerde Staten weten tegen inwilliging géén bezwaar te maken mits de verplichting wordt opgelegd een balie of omheining te plaatsen en de molen te doen stilstaan als dat door voerlieden en berijders van paarden wordt verlangd. 

Op 9 juni 1883 wordt de gevraagde vergunning verleend. De molen wordt opgebouwd onder leiding van familie van Tartwijk, de vanouds bekende en bekwame molenmakers uit Schijndel. De nieuwe molen wordt St. Antonius gedoopt, naar de parochiepatroon van Eerde. De drie koppels maalstenen geven de molen voldoende capaciteit. De molen is zo geplaatst dat de wind vanuit bij alle windstreken zijn kracht op de zeilen kan uitoefenen. Begin 1884 is de molen gereed. 

 

Familie Van Dam

Als Wilhelmus Smits op 18 juni 1897 overlijdt, is een faillissement nabij. Op 31 augustus 1897 vindt op bevel van de arrondissementsrechtbank in 's-Hertogenbosch de provisionele openbare verkoop plaats in de herberg van Bernardus van Dam te Eerde. Daar er te weinig geboden wordt, gaat de verkoop niet door. Twee maanden later, op 12 november 1897, worden de windkorenmolen en erf in De Eerde voor een bedrag van Fl 4.500,00 verkocht aan koopman Bernardus Petrus van Dam te Eerde. De in verval geraakte molen treft het met zijn nieuwe eigenaar. De molen wordt voorzien van een nieuw grenen wiekenkruis en later van hetzelfde materiaal een nieuwe staart en schoren. In korte tijd wordt begonnen met het fabriceren van roggebloem voor de bakkerijen. 

Bernardus Petrus van Dam

In 1904 laat de molenaar aan de straatzijde de halve molenberg afgraven en wordt er een stenen bouwwerk geplaatst. In de invaart van de molen bevindt zich een inscriptie-steen met de naam van de molenaar.  De jongste twee zonen worden bij de vader op de molen te werk gesteld. Op 11 oktober 1907 worden de zonen, Bernardus Anselmus en Gerardus Antonius, eigenaar van de molen na het overlijden van hun moeder.  Hun vader heeft het levenslange vruchtgebruik van de molen. De nieuwe eigenaren worden hun afhankelijkheid en doorlopend tekort aan wind beu en besluiten tot in bedrijfstellen van een hulpkracht. In mei 1909 vragen de gebroeders een vergunning aan tot plaatsing van een zuiggasmotor van 20 PK, ter aandrijving van de korenmalerij van één koppel stenen. Enige jaren later wordt de molen voorzien van een geheel stalen wiekenkruis. Vader van Dam overlijdt op 13 juni 1916.

 

Bernardus Anselmus en Gerardus Antonius van Dam

Willem van Riel

 

Wilhelmus van Riel komt via zijn broer Piet uit Enschot, die knecht was van Van Dam, aan de weet dat de St. Antonius molen in Eerde te koop is. Op 2 januari 1923 neemt hij de molen over. De nieuwe eigenaar pakt de zaken voortvarend aan. De oude zuiggasmotor wordt levensgevaarlijk geacht, deze kon namelijk van looprichting veranderen bij het aangooien van het vliegwiel, waardoor de uitlaatgassen de molen werden ingeblazen. Daarom wordt deze in 1924 vervangen door een Deutz-gloeikopmotor van 24 PK. In 1932 wordt gestart met het handmatig vervaardigen van mengvoeders en in 1936 wordt hiervoor een mengketel aangeschaft.

Op 8 juni 1933 wordt door B & W van St. Oedenrode de vergunning verleend voor de bouw van een riant woonhuis naast de molen. In de loop van de jaren krijgt molenaar Van Riel steeds meer hulp van zijn zonen.  Het molenaarsbedrijf Van Riel is een bloeiende en goed gefundeerde zaak als in 1940 de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. 

 

Na afloop van de oorlog wordt er in 1945 een 35 PK Crossley dieselmotor geplaatst en wordt de windkracht voorgoed vaarwel gezegd. Door de onherstelbare beschadigingen van september 1944 wordt in 1946 besloten de molen te ontdoen van zijn gevlucht en wordt de bovenbouw tot aan de steenzolder gesloopt.

Het staande werk van de molenromp bestaat uit een ronde conisch gemetselde bakstenen romp van een bergmolen en een bakstenen rechthoekige aanbouw van één bouwlaag hoog aan de oostzijde en zuidzijde. De uit ruim drie bouwlagen bestaande molenromp is voorzien van een plat dak. De aanbouwen zijn grotendeels voorzien van een plat dak waarin kruihaken zijn opgenomen. Bijzonderheid daarbij is dat de dakconstructie grotendeels is uitgevoerd in de vorm van gemetselde gewelfjes. In de molenromp zelf bevinden zich nog de oude zolderbalklagen, alsmede drie ijzerbalken, de vier plooien van het spoorwiel, onderdelen van het windluiwerk, een electrisch luiwerk en nog overige losse onderdelen welke tot de molen en het molenbedrijf hier ter plaatse hebben behoord.

 

De romp is wat resteert van een als bergmolen uitgevoerde ronde stenen bovenkruier die in de jaren 1883-84, met gebruikmaking van onderdelen van een elders gesloopte molen, is gebouwd en ingericht was als korenmolen met drie koppels stenen. De berg is in 1904 aan de straatzijde voor een gedeelte ontgraven en vervangen door een stenen aanbouw, waarin sinds 1909 tevens een mechanische maalderij in de vorm van een zuiggasmotor, met op de begane grond onder in de molen opgestelde maalstenen, was geplaatst. Later is de aanbouw aan de zuidzijde en noordoostkant, nog uitgebreid. In 1924 werd de zuiggasmotor vervangen door een oliemotor en de molen voorzien van een mengketel. In de loop van 1945 werd de toenmalige oliemotor vervangen.

Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed - Licentie CC-0 (1.0)

Tijdens de operatie 'Market Garden' in de Tweede Wereld Oorlog raakte de windmolen, die als observatiepost en herkenningspunt diende, tijdens gevechten in de tweede helft van september 1944 zwaar beschadigd. Pogingen tot herstel hadden door de toenmalige omstandigheden geen succes.

 

Na de in 1944 ontstane beschadigingen aan kap, wiekenkruis en het bovenste deel van de gemetselde romp werden deze onderdelen in 1946 verwijderd. De romp met aanbouw kreeg nadien, naast de functies van het malen en het mengen van graanproducten, die van opslag- en siloruimte voor huisbrandstoffen en kunstmest. Aan de oostgevel van het pakhuis bevinden zich ter nagedachtenis aan vele in 1944 gesneuvelden meerdere panelen met namen. De molenromp staat aan de westelijke rand van de bebouwde kom van het dorp, aan een oude toegangsweg naar het dorp, op de overgang naar agrarische gebied en beheerst door zijn forse afmetingen in beduidende mate de omgeving.

 

Op een tiental meters ten zuidoosten van de molenromp staat sinds 1981 het Airborne Geronimo-monument ter herdenking aan de Amerikaanse en Britse bevrijders en de gevallenen uit Eerde zelf.

Omstreeks 1947 wordt de zaak uitgebreid met de verkoop van kunstmest en brandstoffen. Willem Johannes van Riel overlijd op 5 september 1968. Bij de verdeling van zijn nalatenschap in 1971 krijgen zijn kinderen Josephus Andrianus en Adriana Huberdina van Riel het bedrijf in Eerde toebedeeld.